De aardappel (Solanum tuberosum) is een plant die ondergronds een energievoorraad in de vorm van zetmeel aanlegt. Het zetmeel wordt bewaard in de vorm van knollen, die eveneens aardappelen of aardappels worden genoemd. De knollen worden gevormd aan ondergrondse stengels, stolonen genoemd. In veel Europese en westerse landen is de aardappel een basisvoedingsmiddel. Net als rijst, pasta en brood is de aardappel een belangrijke bron van koolhydraten.
De aardappel behoort tot de nachtschadefamilie, net als de tomaat, de paprika en de tabak. De groene delen van
de aardappel zijn dus giftig. Net als andere leden van de nachtschadefamilie bevat de plant alkaloïden.
Aardappelplanten kunnen naast knollen ook bessen vormen, welke in tegenstelling tot die van de tomaat zeer giftig zijn. Tussen de verschillende aardappelrassen zijn er grote
verschillen in de vorming van bessen. Daarnaast kunnen de knollen ook giftig zijn door een hoog gehalte aan solanine. Daardoor zijn zetmeelaardappels van bepaalde rassen niet
geschikt voor menselijke consumptie. Ook als aardappelen tijdens het bewaren worden blootgesteld aan licht stijgt het gehalte aan solanine. De knollen worden groen en zijn daarna
ongeschikt om te eten.
In de aardappel komen twee typen zetmeel voor, amylose en amylopectine, waarvan 21% amylose. In 2005 is voor het eerst een ras in de handel gekomen dat bijna 100% amylopectine
bevat.
Een ander onderscheid is er tussen rassen met vastkokende aardappels (vastkokers), die bij het koken hun stevigheid behouden, en rassen met kruimige of bloemige aardappels (droogkokers) en daardoor het meest geschikt om te pureren ; aardappelen die die bij langer koken helemaal uit elkaar vallen zijn afkokers. Om dit te voorkomen: aardappelen niet helemaal onder water, rustig koken tot ze bijna gaar zijn, afgieten en dan met het deksel op de pan van het vuur af laten staan tot ze gaar zijn (stomen).
Aardappelen worden opgekweekt uit kleine knolletjes van het jaar voordien, poters genoemd. Laat de poters zo’n zes weken voor het planten voorkiemen. Dit doe je best door één laag poters in lattenkistjes te leggen bij ± 7° C, tot ze scheuten van ongeveer 2,5 cm hebben gevormd. Wil je grote aardappelen, laat dan bij het planten niet meer dan 3 à 4 scheuten per poter hangen. Meng een dag of tien voor het planten 100 gram per vierkante meter gemengde korrelmest in de bovenlaag van het perceel.
Wil je extra vroeg aardappelen oogsten bv. in juni, laat je planters dan reeds begin januari uitlopen. Dat doe
je door ze op een temperatuur van 15 à 20° C te zetten. Als de kopscheut uitkomt moet je hem onmiddellijk verwijderen, om het uitlopen van alle andere ogen te bevorderen. Verlaag
nadien de temperatuur en nog later moet je de poters afharden om te laten wennen aan de koudere buitentemperatuur.
Vanaf eind maart / begin juni kan je dan uitplanten, in
voren van 15 cm diep en op een onderlinge afstand van 35 cm in de rij en in rijen die 75 cm van elkaar liggen. Zolang er kans bestaat op (nacht)vorst mogen de stengels niet boven de grond komen. Je zult dus tijdig moeten aanaarden tot ongeveer 25 cm hoog.
Plant voor vroege aardappelen vanaf april (en voor latere tussen 15 mei en 15 juni) in sleuven van 5 à 15 cm diep op 40-45 cm van elkaar in rijen met tussenruimte van 75 cm. Bedek de poters met minsten 2,5 cm aarde. Naar gelang ze groeien moet je dan de planten geleidelijk aanaarden tot een hoogte van ongeveer 20 - 30 cm, door de aarde tussen de rijen naar de plant toe te trekken.
In principe kan je 100 dagen na het planten beginnen met oogsten. De te rooien knollen bevinden zich in de rug van de opgehoogde aarde. Gebruik hiervoor een platte riek, draag er zorg voor dat je bij het rooien de knollen niet beschadigt want beschadigde aardappelen gaan vlug rotten. Andere manieren om aardappelen te planten: in geulen van 10 tot 15 cm diep, in aparte plantgaten, half in de grond en dan bedekken met aarde (bijzonder geschikt voor natte gronden), half in de grond en afgedekt met zwart plastiek folie. Boven elke planter maak je dan een insnijding in de folie zodat de scheuten er doorheen kunnen groeien. Zorg ervoor dat de folie aan de zijkanten goed is vastgemaakt. Bij deze methode hoef je niet aan te aarden.
EIGENSCHAPPEN
- 0 - 50 cm
- Matig
- Neen
- Neutraal
- Droog
- Normaal
- Zon
- Bladverliezend